Elvis 30 nummer 1 hits schallen door de luidspreker. Voldaan kijk ik naar de lege bier- en wijnflessen om me heen. Met elke lege fles die ik er aan toevoeg word ik vrolijker.
De verbouwing begint zijn tol te eisen. Al twee dagen is mijn humeur ver onder het vriespunt gedaald. Het lijkt bovendien of alles tegenzit. Tijd dus om de hits van Elvis mijn humeur te laten sturen.
En dat begint aardig te lukken. De langzame, heerlijk romantische nummers, de warme stem van Elvis. Alle ingrediënten werken mee om mijn gedachten af te laten dwalen naar mijn tweede boek. Op een paar uurtjes aan het begin van de week na, vind ik momenteel te weinig rust om aan mijn boek te werken. En wat mis ik het! Waarschijnlijk dat ik daarom zo'n kort lontje heb.
Maar nu kan ik me heerlijk overgeven aan het vervolg. De liefdesscènes een plek geven en de plot van de detective verder uitwerken. Ik merk dat er een verschuiving aan het optreden is. Mijn eerste boek was nog duidelijk een chicklit gecombineerd met een detective. Bij dit boek treedt de chicklit echter veel minder nadrukkelijk op de voorgrond. Het idee voor het derde boek ( een vervolg op 'Cupcakes en een koffer', mijn eerste) wordt waarschijnlijk zelfs voornamelijk een detective. Wel een beetje jammer, de liefdesperikelen zijn zo leuk om te schrijven.
Terug naar Elvis. Veel tijd om me in het nieuwe verhaal te verliezen geeft hij me niet. Zodra de swingende nummers aan bod komen, kan ook ik niet meer stil blijven staan. Luidkeels meezingend en dansend dwalen mijn gedachten weer af. Nu echter naar de kookpotten waar ik driftig in sta te roeren.
Vandaag is namelijk diepvriesdag. Twee à drie keer per jaar halen we bij de biologische limousinkoeienboer een vleespakket op en sla ik driftig aan het koken om weer voor maanden genoeg porties hachee in biersaus, rundvlees in rode wijnsaus, peposo met veel knoflook, wijn en rozemarijn etc. in de diepvries op te slaan.
Mijn jongste zoon vindt het heerlijk als hij bij zijn schaarse bezoeken weer uit de diepvriesvoorraad kan komen schransen. Tijdelijk vriendinloos verzuchtte hij laatst: 'Ik hoop dat ik nu een vriendin vind, die net zo lekker kan koken als jij, mam.' Zo'n opmerking levert hem geheid een extra portie hachee op.
En dat brengt mijn gedachten dan weer bij mijn oma van vaderskant. Altijd als ik daar kwam stond er wel iets te eten klaar. Van stoofschotels tot vlaaien, zonder eten kon een bezoek bij oma niet worden afgesloten. Als kind was ik blijkbaar vel over been, dus ik moest nodig wat vetter gemest worden. Ik mocht dan ook onbeperkt van oma van al het lekkers genieten.
Op het laatst van haar leven begon oma steeds vergeetachtiger te worden, zodat het geregeld voorkwam, dat ze ergens in de kasten nog iets te eten vond. Dat het lekkers dan meestal ver over de datum was en vaak al een verdachte groene kleur had, viel haar niet meer op. Het kostte dan ook veel vindingrijkheid om haar verwennerij weg te moffelen, zonder dat ze het zag. Eten weggooien was namelijk een doodzonde.
Oma met zestien kinderen, waarvan er nog twaalf in leven waren, vertelde vaak de verhalen hoe moeilijk het in de oorlog in de hongerwinter soms was om iedereen van eten te voorzien. Hoe ze op de fiets met houten banden naar het noorden fietste om een zak aardappelen te halen, die haar dan bij terugkomst bij een overval weer afgenomen werd. Als ik dan als kind met tranen in de ogen, dit verhaal aan mijn vader vertelde, stelde hij mij weer gerust.Hij beweerde zelfs, dat hij nog nooit zo goed had gegeten als in de oorlogstijd.
Later begreep ik dat mijn opa zo'n goede ritselaar was, dat er eigenlijk altijd wel genoeg eten was voor al die kinderen en de onderduikers, die er ook altijd waren.
Een van die onderduikers verscheen ook later nog altijd trouw bij elke begrafenis in de familie. Toen ik de eerste keer vroeg wie die meneer was, werd achteloos gezegd: 'oh, dat is de onderduiker'. Pas daarna kwamen de anekdotes over de oorlog los.
Het toenmalige huis van mijn opa en oma lag net achter de spoorlijn van het station Venlo. De mensen die wisten te ontsnappen uit de treinen, werden o.a. door het huis van mijn grootouders geloodst, waar ze of op de vliering of achter in de tuin verstopt werden, tot ze verder konden naar een ander adres. Onder de rozentuin was in een talud een goed verborgen ruimte gemaakt.
Bij een van die gelegenheden vertelde een van de oudere zussen van mijn vader met een kwinkslag naar mijn vader, tegen me wat een deugniet mijn vader vroeger was. Acht jaar bij het begin van de oorlog, had hij de ernst van de situatie niet al te zeer in de gaten. Duitsers pesten was voor hem een leuk spelletje. Op een dag kwamen ze hem echter na en renden met hem mee de gang van zijn ouderlijk huis in, waar hij dacht veilig te zijn. Dat op dat moment de onderduikers in de kamer zaten te kaarten, kon hij niet weten, maar bezorgde zijn zus de schrik van haar leven. In de haast om op de vliering te komen, zakte een van de onderduikers met een been door het zachtboard plafond. Gelukkig dropen de Duitsers al snel af, zonder in de kamer te zijn geweest. Hoeveel straf mijn vader heeft gehad, heb ik niet onthouden, maar het zal niet mals zijn geweest.
Die anekdotes waren onderdeel van al die verhalen die verteld werden over muziek- en dansavondjes, ontmoetingen tijdens het werk. Pas de geschiedenislessen maakten de voor mijn familie heel gewone gebeurtenissen achteraf bijzonder.
Terwijl mijn gedachten dus op en neer gingen tussen de herinneringen aan mijn oma en het bedenken van de verhaallijn voor mijn boek, realiseerde ik me, dat het gewone leven vaak meer drama in zich verborgen heeft, dan ik ooit kan verzinnen.
Zou het mij in mijn verhalen blijven lukken om de gewone gebeurtenissen achteraf gezien bijzonder te maken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten