Veel verhalen beginnen met een vorm van ergernis, met iets wat eng of spannend gevonden wordt,
of met iets hartverwarmends.
Het mooiste zijn de verhalen die alle drie in zich
verenigen.
Laat het woord navigatiesysteem vallen en de sterke verhalen
komen los. Vandaag hoorde ik de volgende voorbeelden:
De ergernis als het ding het midden in het centrum van een
vreemde stad, als je er bijna bent, het ineens af laat weten en je een uur
later en tig eenrichtingsstraten verder te laat op je afspraak bent.
Of ergens in het buitenland op een autosnelweg 65 km lang
hebt gezien blijf deze weg volgen en dan net bij het kruispunt van 5 snelwegen
het ding opnieuw gaat laden.
Of ergens in de middle of nowhere zonder gsm bereik van je
navigatie staan en dan zo’n boertje van buuten tegen komen die tegen je zegt: ‘ie
bint un mooi wiefke. Ik wil wel mit oe mit rieën en oe de weg wiezen’. Lief
bedoeld?
Of in een Italiaanse stad twee jochies op scooters die je
wijzen achter hen aan te rijden. Vervolgens
via een wirwar van smalle straatjes naar ergens buitenaf rijden. Terwijl je met je
medereisgenoten al tien minuten ruzie maakt of het wel verstandig is. Is dit nu niet juist de situatie waarvan
iedereen zegt: ‘hoe kun je nou zo stom zijn”. En net als je besluit het voor
gezien te houden en zo snel als mogelijk weer de bewoonde wereld op te zoeken,
brengen ze je precies naar de plaats van bestemming. Nog voor je hen zelfs maar
hebt kunnen bedanken, rijden ze vrolijk zwaaiend verder.
De vier vrouwen aan tafel waren het hier roerend over eens:
hartverwarmend!
Het doet me denken aan een situatie uit mijn jeugd.
Hongarije 1971. De tijd dat je nog minstens 2 ½ uur op een
visum moest wachten bij de grens. De auto van top tot teen doorzocht werd. Je
nog in de rij moest staan voor melk, brood en als het er was vlees.
De tijd ook dat het straatbeeld buiten de toeristengebieden
bepaald werd door zwaarbewapende soldaten of politie, meestal Russen. En
vrienden van mijn ouders twee jaar eerder toen ze stopten om de weg te vragen
bij, wat later een kazerne bleek, beschoten werden.
Onderweg bleek de veertien dagen oude Ford Taunus 17M van
mijn vader (elf jaar later mijn eerste auto) net achter Wenen kuren te vertonen.
We hadden ons net zoals elk jaar bij Wenen giga verreden. Toen bestond het boek
‘waarom vrouwen niet kunnen kaartlezen’ nog niet, anders had mijn vader mijn moeder
natuurlijk nooit de weg laten wijzen en was deze vakantie niet net als alle
anderen begonnen met veel gesnauw.
Om een lang verhaal kort te maken. Volgens de garage moest
er een nieuw onderdeel in, levertijd 14 dagen. Laat onze vakantie nou net 14
dagen duren. We konden er wel mee rijden, alleen deden de lichten het niet, dus
alleen bij daglicht rijden.
Dat durfde mijn vader wel aan. Het oponthoud aan de grens
duurde wat langer dan gepland. Zodat we onze plaats van bestemming toen het
begon te schemeren nog niet bereikt hadden.
Auto ergens in de rimboe aan de kant en te voet verder. Op zoek naar een overnachtingsplaats. Al snel kwamen we twee jochies tegen, die ons meenamen op een
tocht dwars door de mais en koren velden, waar we na ruim drie kwartier bij een
hotel kwamen. Helaas was dat veel te duur voor mijn vaders bescheiden
vakantieportemonnee, maar bij het hotel wisten ze wel een privéadres en de
jochies gingen weer met ons op pad. Bij de kamer aangekomen namen ze met een
brede zwaai afscheid.
Kamer beviel goed, adres op een papiertje en nu de auto
ophalen. Inmiddels was het half negen en pikkedonker. Voor het kameradres
stopte net een politiejeep. Mijn vader probeert nog uit te leggen wat we
zoeken, als ineens een van de agenten druk begint te gebaren.
Wat daarna
gebeurt is net een film over fout politieoptreden. We begrijpen niet wat hij
bedoelt, als hij ineens mijn moeder bij de arm pakt en achterin de jeep duwt.
Met het geweer gebaart hij dat ook wij achterin moeten kruipen. En daar zitten
we dan, mijn moeder met drie angstige tienermeiden achter de tralies achterin.
Gescheiden van mijn vader die voor in de cabine tussen de mannen in geklemd zit in de
vrachtwagenachtige jeep. En dan scheuren we weg. Bij elke bocht vallen we over
elkaar heen op de houten bankjes achterin.
In onze angst zien we ons al wegrotten in een of andere
Russische gevangenis. Daar hoorde je toen tenslotte enge verhalen genoeg over.
Uiteindelijk stopt de jeep, mijn vader wordt meegenomen een
gebouw in. Mijn moeder doet haar best niet al te bang te doen, maar haar stem
slaat over door haar eigen hysterische angst. Ze maant ons stil te zijn, bang dat we een
verkeerde actie uitlokken. Het huilen staat ons nader dan het lachen, maar we
durven zelfs niet te huilen. Minuten duren uren.
Dan komt mijn vader lachend met nog een man en de twee
agenten/soldaten weer naar buiten. Mijn moeder wordt uitgenodigd naar buiten te
komen en als ze even later terug komt, vertelt ze opgelucht wat er aan de hand
is. Het gebouw blijkt een restaurant. De derde man een Duitssprekende ober. Hij
vertaalt voor de agenten waar onze auto staat. Tien minuten later zijn we, bij
onze auto. Omdat de lichten niet werken, rijdt de Jeep voor ons uit tot we weer
bij onze kamer zijn. Ze willen geen geld, zelfs geen pakje sigaretten en
verdwijnen zwaaiend alsof we hun beste vrienden zijn. De auto wordt de volgende
dag door de plaatselijke smid gemaakt. Het kostte drie gulden vijftig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten